Trouw
Toen kreeg hij op zijn elfde zomaar kanker. Het was beter om daar niet over te praten, kregen zijn ouders van het ziekenhuis te horen. Zijn twee broertjes kwamen daarom niet op bezoek, in die donkere kamer waar Ton lag bij te komen van de zware bestralingen. Hij maakte wel vrienden in het ziekenhuis, maar omdat die allemaal erg ziek waren ging er nogal eens een dood. Zelf had hij een dood broertje, vertelde hij aan het bezoek dat soms langs kwam. Dat broertje heette Gerrit, en hij was gestorven op de Grote Vaart. Zijn stomverbaasde ouders kregen bedroefd kijkende kennissen op bezoek. Gerrit? Zij wisten van niets. Toen Ton beter werd en weer thuiskwam moest iedereen even wennen. Wat een gepraat en gedoe en lawaai en wat wond hij zich toch op. Dat deed hij ook op school. Ton organiseerde zelfs een keer een leerlingenstaking. Hun vader was predikant. Gereformeerd, progressief, bewogen met Vietnam, met linkse politiek. Van jongs af aan zette Ton graag diens baret op en begon dan te preken. Op vakanties in Oostenrijk liep Ton het liefst naast zijn vader en nam dan het woord. Ze hadden dezelfde gedrevenheid. Mensen helpen die naar de filistijnen dreigden te gaan. Want dat het goed kon komen, daar geloofden ze allebei in. Alleen hoefde vader Honig daar niet steeds zoveel over te praten. Dat Ton af en toe een zwerver mee naar huis nam, dat was ook weer niet helemaal vreemd. Zijn eerste gemeente was in Amsterdam-West, een wijk vol ouderen in Geuzenveld. Of zijn vader thuis was, vroegen bezoekers nogal eens aan de jonge dominee. Het lukte hem om levendigheid te brengen in de gereformeerde kerk daar. Hij kreeg zelfs de Russische premier Gorbatsjov zover om er op bezoek te komen. Ondertussen kwam de voorspelling van de vroedvrouw uit. Na enige verliefdheden was Ton Honig bij een jonge moeder ingetrokken. Voor haar twee kinderen was hij meteen een echte vader. Met haar kreeg hij nog twee kinderen. Maar daarna kwamen nieuwe liefdes. Een van hen, op wie Ton heel dol was, bleek aids te hebben. Er was net een combinatietherapie ontwikkeld, maar voor haar kwam die te laat. Zijn fascinatie voor de dood was kennelijk wederzijds. Zo raakte hij betrokken bij hiv-groepen. Hij bedacht vormen en rituelen om te kunnen leven met afscheid en verlies. Met een van zijn broers schreef hij een kinderboek over aids: Het blauwe paard. Van de ouderen in de wijk Geuzenveld was hij ondertussen naar het studentenpastoraat in Amsterdam gegaan. Tussendoor speelde een andere kwestie. Een pastoraal werker uit Rotterdam had hem seksueel misbruikt. Dat was gebeurd toen Ton een puber was. Ton Honig realiseerde zich dat hij niet de enige was. Hij zocht andere slachtoffers, bundelde de krachten en verrichtte zo baanbrekend werk. Het duurde jaren, maar er kwam een rechtszaak tegen de pastoraal werker. De zaak kreeg landelijke publiciteit. Vanuit de gereformeerde kerk kreeg Honig woedende reacties. Hoe durfde hij de kerk zoveel schade toe te brengen. Deze strijd tegen onrecht kostte hem veel energie. Bij zijn werk als studentenpastor was het ook niet handig dat hij als slachtoffer van seksueel misbruik bekend werd. Dat zou te veel afleiden. Toen de pastoraal werker in 1997 veroordeeld werd, was Ton opgelucht. Deze affaire betekende niet dat hij kerk of geloof voorgoed de rug toekeerde. Hij voelde zich misschien niet heel erg met de kerk verbonden, en wel met begrippen als hoop en verbondenheid en de verwachting dat het weer goed kan komen. Met zijn vader als voorbeeld bleef hij nieuwe wegen zoeken voor het pastoraat. Zo kwam hij nogal eens uit bij een onorthodoxe aanpak. Busreizen voor weduwen en weduwnaars, die trouwens tot menig huwelijk leidden, bezoekjes van schoolkinderen aan verzorgingshuizen. Pastorale gesprekken konden heel goed tijdens een maaltijd gehouden worden. En hij bleef grenzeloos optimistisch, niet alleen ambtshalve maar ook privé. Als hij een huis kocht, was dat altijd een huis met achterstallig onderhoud dat ooit iets zou kunnen worden. Maar, moesten zijn broers en vrienden toegeven, hij had ook wel pech. Zoals die keer dat hij weer eens zo’n huis dat iets zou kunnen worden, liet verbouwen. Net toen de fundamenten ter vervanging weggehaald waren, begon in het huis ernaast iemand de garage te slopen. Er was niets aan te doen. Tons huis viel om. De vrouw met wie hij zijn vijfde kind kreeg was wel een geliefde, maar niet de grote liefde. Toen ontmoette hij Sophie, tijdens een etentje, gearrangeerd door een vriendin. Ze wisten allebei meteen dat er geen ontkomen aan was. Terwijl ze elkaar nog niet eens kenden hielden ze onder tafel al elkaars hand vast, ondertussen allebei met een ander in gesprek. Tekenares Sophie trok bij hem in en binnen de kortste keren was hun huis in het centrum van Amsterdam een soort restaurant voor vrienden, kennissen en buren. Ze kochten een grotere koelkast en een vriezer met heel veel vakken. Buiten kwamen tafeltjes en stoelen te staan. Bourgondiër Ton leefde zich uit in heerlijke maaltijden. Op een dag belden twee meisjes aan, Vlaamse scouts van een jaar of veertien. Ze konden in de hele stad geen kamer meer vinden. Ton en Sophie hoefden elkaar nauwelijks aan te kijken. Er was nog wel een bed op zolder. De meisjes vroegen nog even voor de zekerheid of ze met zijn allen kon blijven slapen. Ze bleken met zijn zestienen en ze hadden nog niet gegeten. Zo ging het ook vaak in Frankrijk, waar ze een huisje hadden. Buren werden vrienden en er was niets mooiers dan met zijn allen aan tafel te zitten. Af en toe kreeg Ton Honig van de dood een por: een hartaanval of een herseninfarct. De bestralingen op z’n elfde hadden huisgehouden in zijn lijf en dat ging nu opspelen. Toen zijn vader ook ernstig ziek was, communiceerde hij met hem via een letterbord. Ze vulden elkaar aan, met versregels uit psalm 139. Ton Honig wist zeker dat het allemaal goed kwam en met nog meer energie dan anders begeleidde hij mensen die in de rouw waren of die afscheid moesten gaan nemen. Er is niets mis mee, om te treuren om verlies, vond hij. Dat is juist heel normaal. In de rouw helpt het vooral, om verhalen te kunnen vertellen. Hij luisterde naar die verhalen, vertelde ze zelf en bracht studenten en schoolkinderen bij elkaar die allemaal hun ouders verloren hadden. Luister maar, vertel maar, hoop maar, ga een verbinding aan, dan komt het goed. Van de zes jaar dat hij met Sophie samen was, is Ton er vier ziek geweest. Toch waren het de beste jaren van zijn leven, zei hij zelf en zeggen vrienden en familie hem na. Hij werd rustiger en de creatieve stroom waarin hij samen met haar zat leverde gezamenlijke boeken op, zoals Woordkok, met gedichten van Nederlandse dichters in een speelse vormgeving. Met workshops over dat boek lieten ze aan schoolkinderen zien hoe speels je met taal kunt omgaan. De helft van de tijd waren ze in Frankrijk, in hun huisje in de bergen, waar de lucht voor Tons longen gezonder was. Een herseninfarct maakte hem even sprakeloos, maar na een week stevig oefenen waren de woorden er weer. Zo snel als hij geboren kon worden, zo snel kon hij ook verouderen. Zijn lichaam werd krom en zakte in. Maar vanachter zijn bril bleven zijn ogen sprankelen. Hij vertrouwde erop dat het goed zou komen en genoot van wat er was. In het huis dat iets moois kon worden was de verbouwing nog in volle gang. |
---|